Er zijn mensen die de wereld verdelen in katten- en hondenmensen en daar zelfs karaktereigenschappen aan toeschrijven. Ik ben mijn hele leven een kattenmens geweest en ik ben geneigd om mijn hele familie een kattenfamilie te noemen, want allemaal hebben we altijd wel minimaal één zo’n spinmachine in huis gehad. Dat wil echter niet zeggen dat we iets tegen honden zouden hebben. Eén van mijn familieleden heeft zich zelfs, na zijn eerste stel poezen en zijn eerste huwelijk, een hond aangeschaft.
Volgens kenners is het een prachtige rashond, een stoer uitziend exemplaar dat door minder sociale types zelfs wel als vechthond kan worden ingezet. Daar is onze Gaz absoluut niet geschikt voor: hij is nog meer een allemansvriendje dan de eerste de beste labrador. Een lievere hond is (althans voor mij, andere hondenbezitters zullen dat anders zien) niet gemakkelijk te vinden.
Misschien omdat ik ooit, als alphahulp, naar de gezinnen met hond gestuurd werd en dus enig begrip heb voor de behoeften van een hond, heeft mijn neef me gevraagd de komende week, als hij op vakantie gaat, op Gaz te passen: ’s morgens en ’s middags uitlaten (de avond-uitlaat doen de buren), eten geven en hem gezelschap houden. Omdat mijn neef niet dichtbij woont, is het gemakkelijker om de tijd tussen de ochtend- en middaguitlaat in zijn flat te blijven.
Het voelt een beetje als een baantje: ’s morgens vroeg naar die flat fietsen en laat in de middag weer naar huis, om op tijd thuis te zijn voor het eten (met een beetje goede wil kan ik mijn zoon er vast wel toe overhalen, zo nu en dan ook de maaltijd te verzorgen).
M’n eigen handwerkjes kan ik meenemen; mijn neef legt, behalve de handleiding voor de hond, ook die voor zijn Kinect neer. De sportschool is even niet nodig, met elke dag zeker een uur op de fiets, de wandelingen met Gaz en de Kinect.